Er waren van die dagen dat zijn klasgenoten gewoon op zijn zenuwen werkten. Zo ook nu. September zat in een stoel bij het haardvuur in de leerlingenkamer van Zwadderich, met tegenzin te luisteren naar het geklaag vol zelfmedelijden van een leerlinge uit zijn jaar, een meisje met aanleg voor drama.
"Mijn God, ik heb zo geen zin in toverdranken, ik wil echt niet, ben er zo slecht in," zei ze gefrustreerd.
"Dan ga je niet," antwoordde September onverschillig. Normaal gesproken toonde hij wel interesse in anderen, maar alleen als het ook echt ergens over ging of zijn conversatiepartner gewoon erg sympathiek was. Nu was geen van beiden van toepassing.
"Ja maar dan krijg ik straf, like; ik kan niet wegblijven."
"Dan hou je op met zeuren en ga je wel." September zag eigenlijk geen optie drie en was ook niet van plan zijn hersencapaciteit te verspillen aan het bedenken van een optie drie. Het was ook niet nodig; het meisje leek op te zwellen van verontwaardiging en stond abrupt op, kennelijk gekwetst.
Toen ze weg was zuchtte September diep en stond ook hij op.
"Vrouwen," mompelde de donkerharige jongen hoofdschuddend en hij liep de leerlingenkamer uit; hij had wel even behoefte aan wat beweging. Hij slenterde de gangen door, al snel was hij bovengronds en scheen helder zonlicht door de ramen. Ondanks de temperaturen was het weer de laatste tijd mooi; het was helder, relatief droog en de wind had iets stormachtigs, waar September wel van hield.
Hij besloot, na een lange tijd van wandelen en vervelen, naar de binnenplaats te gaan. Wie weet kwam hij nog bekenden tegen. Hoewel de conversatie van net wellicht anders deed vermoeden, was September een sociaal iemand; hij hield van contact maken, gezelligheid en loltrappen. Echt ambitieus was hij dan ook niet. Wat hem een Zwadderaar maakte lag dan ook meer in het feit dat hij het soort was dat liever voor laf werd uitgemaakt dan dat hij de waaghals uithing. Hij had guts, maar hij was zeker niet achterlijk; hij wist wat goed voor hem was en dat iemand die in de problemen zat er niets aan zou hebben als hij zich er roekeloos en headfirst mee zou bemoeien.
Hij liep de binnenplaats op. Een koele windvlaag trok door zijn kleren en hij rilde. Hij was inmiddels aardig gewend geraakt aan de kou, maar toch bleef het onaangenaam, zonder jas buiten zijn, ookal had hij zich verder warm aangekleed.
Hij zette een paar passen op de licht besneeuwde grond en keek om zich heen. Hij zag zo gauw niemand die hij kende. Hij liep verder, een beetje in gedachten verzonken. Met een kleine glimlach om zijn lippen herinnerde hij zich zijn derde jaar hier; hij was gaan roken en had op deze plaats - en talloze anderen - vaak genoeg geprobeerd stiekem een sigaretje op te roken. God, wat was hij vaak betrapt. Hij was gewoon niet goed in sneaky zijn; het lag hem niet.
Het roken was een relatief kort ding geweest; in de vakanties stak hij er zo nu en dan nog wel eens eentje op, for old times sake, maar na dat derde jaar was het eigenlijk al geen issue meer; echt verslaafd was hij niet geweest en ach, het nieuwtje was er redelijk snel af.
Het ijs onder de sneeuw bemerkte hij pas toen zijn voet onder hem weg schoot en hij zijn evenwicht verloor, ruggelings tegen de grond gaand. Even knipperde hij verrast met zijn ogen, toen grinnikte hij. Dat kreeg je ervan, dat nostalgische gedoe. Een beetje moeizaam door de gladheid krabbelde hij overeind. Hij klopte de sneeuw van zijn gewaad en keek rond; hij vond het alleen zijn nu eigenlijk wel weer genoeg en had behoefte aan een beetje aanspraak.